Deze wetgeving is één van de oudste van ons land. Het Veldwetboek, dat deze materie behandelt, dateert van 7 oktober 1887 en is nog steeds van kracht. Het legt volgende algemene plantafstanden vast:
- hoogstammige bomen worden op (minstens) 2 meter en andere bomen en levende hagen op een halve meter van de scheidingslijn tussen 2 erven geplant;
- wanneer een levende haag tot afsluiting dient, moet zij, op ten minste 50 cm van de scheidingslijn staan en moet de hoogte beperkt worden tot 2 m tenzij anders bepaald in de vergunning.
- planten van leilindes lager dan 3 m (laagstam), op ten minste 50 cm van de scheidingslijn;
- planten van leilindes hoger dan 3 m (hoogstam), op ten minste 2 m van de perceelsgrens;
- fruitbomen mogen als leibomen, aan elke kant van een gemeenschappelijke muur geplant worden (indien de muur niet gemeen is, dan heeft enkel de eigenaar dat recht);
Hoogstammige bomen zijn bomen die op een hoogte van 1 meter boven het maaiveld een stamomtrek van meer dan 1 meter hebben en die geen deel uitmaken van een vegetatie die als bos kan worden beschouwd. In het kader van het Veldwetboek moet het ‘aanplanten van hoogstammige bomen’ begrepen worden als het aanplanten van een boom die later de mogelijkheid heeft om hoogstammig te worden. In voor landbouw bestemde gebieden worden bomen geplaatst op minstens 6 m van de scheidingslijn tussen 2 erven.
Werden bomen, hagen, heesters en struiken op een kortere afstand geplant dan in de wet bepaald, dan kan de nabuur de rooiing ervan eisen. Dit is geen automatisch recht, het vredegerecht doet zo nodig hierover uitspraak. Bovendien betekent de uitspraak van de vrederechter nog niet dat men een vergunning heeft om te kappen. Deze moet, indien nodig, aangevraagd worden voor de bomen gekapt kunnen worden.